top of page
Zoeken
Foto van schrijverJudith

De magische zoektocht van Kay naar zijn Grootvader Merlijn. Mijn nieuwste boek. Sneak Preview...



Ik schrijf op dit moment aan de laatste hoofdstukken van het boek voor jongeren, wat zeker ook door volwassenen gelezen kan worden. De kersttijd is voor mij de meest magische tijd om te schrijven, zeker aan een boek dat overloopt van de magie van het leven. Ik begon met het eerste hoofdstuk middenin de winter en die sfeer is goed terug te proeven op de eerste pagina’s 


De cirkel is rond. Nu, gevoelsmatig hartje winter, beleeft Kay de afronding van zijn magische avontuur in het eerste boek. Er volgen er meer, want dit verhaal is nog lang niet uitverteld. 


Zin om een stukje mee te beleven? 

Kruip maar bij het knapperende haardvuur en laat me je vertellen over Kay en zijn Grootvader… 

🔥🔥🔥

……..


‘NOOIT, MAAR dan ook nooit ga ik terug naar die ... die ... !’ 

Hij kan niets vinden dat precies uitdrukt hoe hij zich voelt. Woest schopt hij zijn natte laarzen in een hoek van het halletje en schudt de sneeuw uit zijn lange sliertige haren. Ze zijn bijna bevroren door de kou die al wekenlang het land teistert. Zijn gehavende tas smijt hij onder de kapstok, mikt zijn vale legergroene winterjas er overheen en valt dan letterlijk met de deur in huis. Over de blauwogige Husky die tussen zijn benen doorschiet naar de voordeur en er wild tegenop begint te springen.

‘Rothond!’ 

Haastig krabbelt hij overeind, terwijl hij door moppert: 

‘Ik ga echt nooit meer terug. Nu weet ik het zeker. Al dreigt u honderd keer dat ik dan nooit een laptop krijg, ik ga nooit meer naar die ...’, ineens valt hem het perfecte woord te binnen, ‘... die martelschool! Hoort u wel, Grootva!? ... Grootva?’

Verbaasd kijkt hij de lege kamer rond. Zijn Grootvaders stoel, vlak voor het grote raam met uitzicht over de heuvels, is leeg. De wind jaagt de sneeuwvlokken gierend rond het huis en laat hem huiveren. Grootvader is er altijd als hij uit school komt. En als het sneeuwt, zoals vandaag, staat er een blad met twee grote dampende mokken chocolademelk en zelfgebakken koek op tafel. Grootvader zit meestal òf voor het raam te lezen òf met zijn neus in de oude boeken aan tafel. 

Kay schuift dan tegenover hem op een stoel, eet eerst twee van die zalige brokken koek en sluit dan zijn verkleumde vingers om de hete mok en blaast. Als Grootvader zijn brilletje afzet en hem afwachtend aankijkt, weet hij dat hij niet eerder van tafel komt voordat hij over school verteld heeft. Hij snapt niet dat Grootvader het wil horen, want het zijn nooit leuke verhalen.

Meestal wordt hij ’s morgens vroeg al opgewacht door zijn aartsvijand Ramses met zijn lafhartige vrienden, die hem de hele weg naar school jennen en uitjouwen. Tot aan het fietsenhok, want op het schoolplein patrouilleert elke ochtend een docent en dan maken de etterbakken dat ze wegkomen, de lafaards.

In de klas mist hij vaak de helft van zijn boeken, die hij later op de dag dan op de vreemdste plekken terugvindt. Of hij wordt weer eens voor paal gezet door een of andere docent die de pik op hem heeft. Waarom weet hij niet, maar om de een of andere reden mogen zijn leraren hem niet. Behalve mevrouw ‘Bifden’ van geschiedenis. Het lijkt eerder of zij hem in de gaten houdt. Als Ramses te ver gaat met zijn pesterijen, is ze altijd toevallig in de buurt en zorgt ervoor dat Ramses gestraft wordt. Ze is misschien wel de enige reden dat hij het nog zolang volgehouden heeft om naar school te gaan. Zijn cijfers zijn nooit om over naar huis te schrijven en Grootvaders uitvoerige bijlessen halen niet veel uit. 

Nu hij vandaag door Ramses en consorten een heuvel is afgerold als een levende sneeuwbal en hij zijn tas op het midden van de bevroren vijver achter de school terugvond, is de maat vol. 


In de haard ligt het hout zacht te smeulen, terwijl op andere dagen een hoog oplaaiend vuur hem verwelkomt. Alsof Grootvader het net nog even heeft opgestookt vlak voor hij binnenkomt. Maar nu trekt een onaangename kilte door de woonkamer. 

Kay hoort Finn achter zich blaffend tegen de voordeur opspringen, zijn grove nagels krassen over het ruwe hout. Hij rent terug naar de grote hal. De kolossale houten trap deelt de gang in tweeën. Hij rent hem met twee treden tegelijk op naar boven.

‘Grootva?’

De deur naar Grootvaders kamer klapt tegen de muur als hij hem opengooit. Een van de vele schilderijtjes, met gezichten uit oude tijden, valt op de grond. De lijst breekt in tweeën. Een scheur van glas trekt over het mooie vrouwengezicht dat hem met doordringende ogen aankijkt vanaf de grond. Een akelig voorgevoel kruipt door zijn gespannen lijf. 

De slaapkamer is leeg. Op het keurig opgemaakte bed liggen, op een merkwaardige manier, twee zwarte broeken met daarboven twee lange jassen die hij niet kent. Het lijkt of Grootvader twee setjes kleding bij elkaar heeft uitgezocht en ondersteboven op zijn bed heeft neergelegd. Alleen kan hij zich niet herinneren Grootva ooit in zulke kleding gezien te hebben. De lange jassen zouden zo kostuums uit een theaterstuk kunnen zijn. De één is afzichtelijk fel paars met lange, wijd uitlopende mouwen met krullerige zwarte slierten die ook aan de onderkant van de jas hangen. De andere is donkerpaars met zwarte mouwen en lange zwarte en paarse stroken onderaan de jas, die warrig over elkaar gevouwen liggen.

Snel loopt hij langs het tafereel en gooit met evenveel vaart de deur naar Grootvaders badkamer open. 

‘Grootva?’

Kay ziet dat het bad vol water staat. Gaat Grootvader in bad? Hij loopt verder de grote badkamer in en kijkt hoopvol om de hoek waar hij de wastafel weet. Maar er is niemand.  Nog eens roept hij, maar het blijft stil. In een opwelling voelt hij aan het water, maar trekt verschrikt zijn hand weer terug. Het is ijskoud! Sterker nog, het lijkt wel of het aan het bevriezen is. Een flinterdunne ijslaag wijkt uiteen op het golvende water. Hij ziet zijn adem over het bad zweven. De kou trekt tot diep in zijn lichaam als een onbestemde angst door hem heen jaagt. Met een ruk draait hij zich om en sprint de badkamer uit, de slaapkamer door naar de gang. 


Plotseling blijft hij stilstaan; er klopt iets niet! Met bonzend hart loopt hij terug naar de kamer en kijkt voorzichtig om de deurpost. De tientallen gezichten aan de muur staren hem verbijsterd aan. Of is het zijn verbeelding dat ze met hem meekijken naar het hoge spijlenbed. Nog even netjes opgemaakt als voorheen, maar verder leeg! De kleding die er zojuist nog op lag is weg. Ook in de slaapkamer is het nu ijskoud.

‘Grootva?’, stamelt hij zacht.

Er komt geen antwoord. Het is doodstil in het kleine huisje. Ook Finn blaft niet meer en de wind is gaan liggen. Stap voor stap schuift hij achteruit de gang in, terwijl hij het bed in de gaten houdt. Hij knippert met zijn ogen alsof hij hoopt dat de setjes kleren er dan weer zullen liggen. Maar ze zijn weg en blijven weg.

Langzaam loopt hij steeds verder naar achteren de gang in en sluit behoedzaam de slaapkamerdeur tot hij in het slot valt. Hij draait voorzichtig de sleutel om en laat die in zijn broekzak glijden. 

Dan stokt zijn adem in zijn keel. Achter hem hoort hij de trap kraken. Hij luistert gespannen, maar het blijft stil. Op het moment dat hij zich om wil draaien, in de hoop dat hij het zich verbeeld heeft, hoort hij iemand dichterbij komen. Hij voelt het bloed uit zijn gezicht trekken, terwijl zijn hart als een sneltrein door zijn borstkas dendert. Zijn kamer is maar vijf passen weg, aan de overkant van de gang. Als hij snel is, kan hij zich net op tijd achter zijn deur verschuilen en die op slot draaien. Vanuit het raam kan hij zo op het schuurdak springen. Hij kan het proberen. 

Als hij zich omdraait, kijkt hij recht in twee blauwe ogen die hem schuin aankijken. Op een halve meter afstand staat Finn, roerloos, maar elke spier in zijn tengere lijf strak gespannen.

‘Shit, Finn! Ik schrik me dood!’

Hij knielt opgelucht voor de hond neer en slaat even zijn armen om de nek van het beest. Die likt hem over zijn oor en gaat dan zitten. 

‘Weet jij waar Grootva is?’

De blauwe ogen van de Husky kijken hem onderzoekend aan, alsof ze hem iets willen zeggen. Maar hij begrijpt het niet en stormt naar zijn eigen kamer. Die is ook leeg. Evenals de douche, de rommelkamer en de grote zolder, waar het zó koud is, dat hij zijn eigen adem in wolkjes uitblaast. 


Op het moment dat hij besluit weer naar beneden te gaan, valt zijn oog op de grote kist die midden op de zolder staat. Het is Grootvaders kist, waar hij nooit in mag kijken en die altijd stevig op slot zit. Maar nu staat hij, vreemd genoeg, op een kier. Het grote, ijzeren slot, dat met een speciale sleutel geopend moet worden en waarvan Grootvader alleen weet waar die is, hangt troosteloos aan de beugel van het deksel te slingeren. Alsof een zachte bries hem heen en weer beweegt. Het dak zucht en kraakt onder het zware gewicht van de sneeuw die al dagen achtereen uit de grauwe hemel valt. Kay haalt diep adem en voelt de kou zijn longen binnendringen. Voetje voor voetje schuifelt hij in de richting van de enorme kist, waar wel twee mensen in passen. 

Hij aarzelt om hem te openen. Grootvader heeft hem op het hart gedrukt echt nooit in de kist te kijken. Toch is hij meer dan eens de trap naar zolder op geklommen om doodstil voor de kist te blijven staan. Misschien hoopte hij dat, als hij maar lang genoeg keek, de kist zijn geheim wel prijs zou geven. De kist had hem betoverd, maar nooit iets losgelaten. En telkens weer keerde hij terug, gevangen door een geheimzinnige kracht.

De sierlijke sleutel steekt nog in het roestige slot. Het is een vreemd lange sleutel met aan het uiteinde een ronding met daarin een soort tekening in de vorm van een ovale gouden schijf. Er staan vreemde tekens in gegraveerd. Het is duidelijk een sleutel uit lang vervlogen tijden. De kist ziet er ook uit of hij eeuwen geleden aan koningen heeft toebehoord. 

Hoezeer hij ook twijfelt of het wel verstandig is om de kist te openen en er in te kijken, hij kan de  zuigende kracht die ervan uitgaat niet weerstaan. Kay moet weten waarom Grootvader de kist geopend heeft achtergelaten. Misschien komt hij er dan achter waar Grootvader is.  

Hij verzamelt al zijn moed en knielt voor de kist neer. Langzaam duwt hij de loodzware deksel omhoog. De scharnieren lijken hem te willen waarschuwen met een doordringend gekras. Rillingen sluipen over zijn rug en bezorgen hem kippenvel. Tegelijk breekt het zweet hem aan alle kanten uit. Trillend staat hij op en zet de deksel vast met een grote haak die aan de zijkant van de kist zit. 

Hij staart in een groot donker gat. Er komt niet genoeg licht door het kleine dakraam, dat bedekt is met een dikke laag grijze sneeuw. Hij weet dat er een grote lantaarn naast het trapgat hangt, maar de haak is leeg. Gehaast rommelt hij in Grootvaders houten gereedschapskist en vindt de knijpkat. De zaklamp waar je met een hendel in moet knijpen, vond hij als klein kind altijd geweldig. Nu klinkt het mechanisme van de knijpkat griezelig in de kille stilte van de zolderruimte. 

Plotseling danst een ijl lichtje over de planken en al knijpend schijnt hij met de lamp in de kist. Aan de rechterkant is een gapend gat waar iets van grote afmetingen gestaan moet hebben, maar wat nu weg is. Links liggen oude boeken en vreemde voorwerpen opgestapeld. In een hoek ziet Kay iets dat lijkt op een wereldbol. Benieuwd naar wat het is, wil hij de bol uit de kist tillen, maar het gevaarte is enorm. Kay legt zijn knijpkat op de rand van de kist zodat hij licht heeft. Met beide handen tilt hij de wereldbol uiterst behoedzaam uit de kist en zet hem op de oude zoldervloer. De bol is doorzichtig en lijkt van binnenuit op te lichten. Hij is groter dan de normale wereldbollen die hij van school kent en reikt bijna tot zijn borst. Over de afbeeldingen van de continenten en wereldzeeën lopen talloze dunne, gouden lijnen met onverklaarbare tekens op de kruispunten. De lijnen lopen niet alleen om de wereldbol heen, maar gaan ook binnendoor. Midden in de bol is een wirwar van kronkelende lijnen die verschillende punten op de wereld met elkaar verbinden. Op de gouden houder staan tekens en symbolen die zo uit de dikke boeken van Grootvader  lijken te komen. Nieuwsgierig naar de rest van de inhoud, duikt hij opnieuw in de kist. De boeken vindt hij niet interessant, ze zijn geschreven in een taal die hij niet kent of bevatten vage symbolen en andere tekens. 

Hij ziet iets anders dat zijn aandacht trekt. Het is een soort waterpijp. Grootvader heeft hem eens verteld dat die door sommige volken, als de Arabieren, gebruikt wordt om met elkaar kruiden te roken. Maar deze pijp ziet er anders uit. Hij is enorm groot en heeft geen slang om door te inhaleren. Nieuwsgierig trekt hij het gevaarte over de rand. Maar dan dooft de knijpkat abrupt uit. Er valt een onheilspellend duister om hem heen. Met trillende handen tilt hij de glazen pijp verder uit de kist en wil hem op de houten planken zetten.

‘Kay!’ klinkt het dreigend door het donker.

Van schrik laat hij de pijp uit zijn handen vallen. Die spat met een klap op de harde vloer uiteen als een glazen zeepbel. Scherpe stukken glas vliegen langs hem heen en schieten tegen de wanden van de kist. Zijn hart krimpt ineen van spijt als hij zich langzaam omdraait.

‘Grootva?’

Hij kijkt verbijsterd in de getergde ogen van zijn Grootvader. Zijn witte baard zit vol takjes en smeltend sneeuwwater en zijn haar hangt in verwarde slierten onder een wollen muts vandaan. In zijn ene hand hangt de lantaarn nutteloos en donker naar beneden, terwijl hij met zijn andere hand houvast zoekt aan de trapleuning. Zijn stem klinkt vermoeid, maar scherp.

‘Kay, jongen, wat heb je gedaan?’



KAY HEEFT geen idee wat hij moet zeggen. Hij snapt donders goed dat hij iets gedaan heeft dat onvergefelijk is. 

‘Heb jij de sleutel er in gestopt?’, gebaart Grootvader.

Kay schudt heftig van nee. ‘Die zat er al in.’

Grootvaders knikt bedachtzaam en draait zich dan om. Hij gebaart Kay dat hij mee moet komen. Kay voelt zich ongemakkelijk als hij zijn Grootvader naar beneden volgt. Ze lopen langs de slaapkamer en plotseling herinnert hij zich de setjes kleding op het bed.

‘Ik heb ...’, begin hij, maar zijn Grootvader onderbreekt hem.

‘De sleutel, Kay!’ Geschrokken wurmt hij de sleutel onhandig uit zijn broekzak. Kay vraagt zich af hoe Grootvader weet dat hij die heeft, maar hij durft niets meer te zeggen. Grootvaders stem klinkt vreemd. Alles aan hem is vreemd. Normaal is hij de rust en vriendelijkheid zelf, maar nu is hij opgefokt en kijkt telkens om zich heen. 

Grootvader steekt de sleutel in het slot en draait hem voorzichtig om, dan opent hij langzaam de deur en houdt Kay tegen als hij naar binnen loopt.

‘Heb je iets gezien?’

Kay schudt zijn hoofd, hij durft niets meer over de kleding te zeggen.

‘Heb jij dat gedaan?’ Grootvader wijst op het kapotte fotolijstje.

Kay knikt.

Grootvader loopt direct door naar de badkamer en voelt aan het water waar nu een laagje ijs op drijft. 

‘Ze zijn er’, mompelt hij en komt gehaast teruglopen. Hij trekt Kay mee de gang door, de trap af naar beneden.

‘Neem je jas mee’, gebaart hij en opent de voordeur terwijl hij Finn fluit. De hond komt uit de woonkamer en rent meteen door naar buiten waar hij aan het eind van het pad blijft zitten wachten. 

Kay schiet in zijn snowboots, wurmt zich al lopend in zijn jas en wacht tot Grootvader de deur heeft afgesloten. Dan doet Grootvader iets vreemds. Als hij de sleutel in zijn zak laat glijden, pakt hij er een glanzend zilveren voorwerp uit, dat iets weg heeft van een ijspegel. Hij wijst ermee naar het huis terwijl hij begint te lopen. Het voorwerp licht heldergroen op en maakte een zacht zoemend geluid. Grootvader maakt een roterend gebaar rond de deur. Er verschijnt een groen/geelachtig licht rond het huis alsof het noorderlicht ineens verschijnt. Even snel als het verscheen, verdwijnt het weer en stopt Grootvader het voorwerp weer in zijn zak.

‘Kom!’ Met grote passen loopt Grootvader naar het tuinhek. Kay kijkt nog een keer verbaasd naar het huis, maar er is niets meer te zien van het vreemde groene licht. Hij draait zich om en rent achter Grootvader aan. Als Kay en Finn door het grote gietijzeren tuinhek heen zijn, sluit Grootvader het af en herhaalt hetzelfde ritueel met het groene licht als bij het huis. Kay wil vragen wat hij doet en wat dat groene licht is, maar hij krijgt geen kans. Grootvader slaat zijn arm om Kay’s schouder en trekt hem mee.  

Haastig lopen ze het pad af met een zacht jankende Finn achter hen aan. Aan het einde van het grote veld dat achter hun huis ligt, verrijst de hoge grasheuvel, Silbury Hill. In het donker van de vallende nacht ziet hij er angstaanjagend uit. Grootvader laat Kay los. 

‘Kom, rennen’, roept hij en rent voor Kay uit over het veld naar de heuvel, terwijl hij continu de lucht boven hen inspecteert. Grootvaders gedrag wordt steeds vreemder, maar Kay denkt er niet over om achter te blijven. Dus rent hij mee naar, de met sneeuw bedekte, helling die in de blauwe gloed van de maan naargeestig oplicht.  

De koude wind giert om zijn oren. Kay trekt de capuchon van zijn winterjas stevig op zijn hoofd. De sneeuw maakt het hem lastig om naar boven te klimmen, hij glijdt steeds weg, maar Grootvader trekt hem verder en verder omhoog. Finn heeft geen last van de sneeuw en de wind en staat al boven aan de heuvel terwijl hij om zich heen kijkt alsof hij de wacht moet houden.

Kay wordt bang. Er gaat iets dreigends uit van de sfeer rond de heuvel. Grootvader kijkt steeds grimmiger en ploetert onverschrokken verder, terwijl de sneeuw opnieuw uit de donkergrijze hemel valt en hen het zicht bijna ontneemt. Maar Grootvader weet blijkbaar precies waar hij naar toe wil en laat zich niet tegenhouden. 

Pas bovenop de top van de heuvel staat hij stil. Finn komt naast hem staan in het zwakke licht van de maan die een poging doet door de sneeuw heen te schijnen. Er zijn open plekken in het wolkendek waar de nacht zwart doorheen valt. Kay rilt als hij Grootvader ziet staan met Finn. De hond heeft zijn kop omhoog geheven en met zijn borst vooruit lijkt hij meer op een wolf dan op Kay’s vertrouwde Huskey. Grootva heeft zijn armen omhoog gestrekt en Finn laat een langgerekt gejank horen dat diep uit zijn keel komt. Plotseling legt zijn Grootvader een hand op Kay’s schouder, terwijl hij met een krachtige, diepe stem spreekt: 

‘Gatiau o'r gofod. Gatiau bryniau Lloegr. Agor chi!’


Op hetzelfde moment begint de aarde onder hen te bewegen. Als in een golfbeweging deint de grond op en neer en lijkt doorzichtig te worden. Kay klampt zich vast aan zijn Grootvader, bang dat hij letterlijk door de grond zal zakken.

‘Wat ... wat gebeurt er?’

De grond gaat steeds meer golven, als een zee in de branding. Tegelijk staan ze nog steeds stevig op de heuvel waarvan de top nu transparant wordt. Onder het oppervlak wordt een stenen trap zichtbaar.

‘Kom Kay, we moeten gaan!’, roept Grootvader boven de wind uit, terwijl hij Kay loslaat en door de aarde heen de trap op stapt. Met ogen die bijna uit zijn gezicht stuiteren, kijkt Kay hoe zijn Grootvader in de heuveltop verdwijnt. Hij daalt steeds verder de diepte in. 

Finn duwt met zijn snuit tegen zijn heup. Kay kijkt hem verdwaasd aan, moedigt hij hem nou aan om die vage trap op te stappen? De grond golft nog steeds onder zijn voeten. Hij ziet zowel de trap onder het oppervlak, als de sneeuw die op de heuveltop ligt.

‘Hoe kan dit?’ Verbaasd bukt hij zich en wil de grond aanraken. Maar hij reikt dwars door de sneeuw en zijn vingers beroeren de bovenste steen van de trap. Verschrikt trekt hij zijn hand terug. 

Finn springt nu op de bovenste twee treden en blaft. Zijn kop steekt dwars door de golven en vervormt op een vreemde manier met de sneeuw op de heuveltop. 

Als het niet zo absurd was allemaal zou Kay er vreselijk om moeten lachen, maar nu fluistert hij vol ontzag: ‘Hoe kan dit, Finn?’

Grootvader is al een eind op weg naar beneden en draait zich om. ‘Kom jongen’, roept hij naar boven. 

Zijn stem echoot net zo vreemd als de golven onder Kay’s voeten. Al het geluid is vervormd. Het blaffen van Finn klinkt alsof hij in een metalen kooi zit met een elektronische echo en ook Grootvaders metalen stem zwemt om hem heen op de golven van de heuveltop.

Kay kijkt om zich heen en ziet door een waas van stuivend sneeuw het donkere landschap dat onheilspellend om de heuvel ligt. De sneeuw beneemt hem in rap tempo het zicht alsof het de heuvel afsluit van de buitenwereld. In de verte buldert de storm, of is het iets anders? Koude rillingen houden hem gevangen. Hij wil naar huis, maar de weg terug lijkt onmogelijk geworden. Finn trekt aan één van zijn snowboots en gromt zachtjes. Hij heeft geen keuze meer. Onzeker zet Kay zijn linkervoet op de bovenste trede. Als hij de stenen onder zijn voet voelt, laat hij langzaam zijn gewicht op zijn voet rusten en merkt dat hij in de golvende aarde houvast heeft. Langzaam zet hij zijn andere voet erbij en staat dan stevig op de stenen trap. Finn houdt op met blaffen en Grootvader loopt verder naar beneden. De golven maken een zoemend geluid om hem heen terwijl hij voorzichtig naar beneden begint te lopen. Hij ziet de golven opstijgen rond zijn benen, naar zijn middel en zo omhoog. Hij loopt er dwars doorheen! 

Op het moment dat ze rond zijn hoofd opstijgen wordt het zoemen luider, gevolgd door dezelfde elektronische echo als tijdens het blaffen van Finn en het roepen van Grootvader. 


Dan wordt het stil en donker. Een zacht licht beneden hem in de heuvel maakt dat hij kan zien waar hij is. Hij kijkt omhoog en ziet de donkere aarde boven hem. De heuveltop is gesloten. De golven zijn verdwenen en alles lijkt weer normaal. Behalve dat ze nu niet meer op de top van de heuvel staan, maar er in.

Verbijsterd loopt Kay achter Finn aan naar beneden. Ergens bij het zwakke licht weet hij zijn Grootvader, die steeds dieper in de heuvel afdaalt. Hij kan niets anders dan hen volgen, er is geen weg terug.






20 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Comments


bottom of page